Three pieces for 2 pianos 8 hands (1982/rev. 2023)
Three pieces for 2 pianos 8 hands (Drei Stücke für zwei Klavier zu acht Händen) werden geschreven in opdracht van het toenmalige Ministerie van WVC. De opdracht kwam voort uit mijn aan het Utrechts Conservatorium behaalde Prijs voor Compositie.
Toen ik aan het conservatorium afstudeerde voor compositie en me bezig ging houden met de opdracht een stuk voor acht handen te schrijven had ik enorme behoefte aan zelfvernieuwing. Enerzijds was dat om me te ontdoen van restanten invloeden van anderen, anderzijds omdat wat mij betrof de vette kluif met dissonanten, die ons aan het begin van de eeuw toegeworpen werd, afgekloven was. Die vernieuwingsdrang leidde tot de tonaliteit als klankidioom; daarmee bedoel ik nadrukkelijk niet het terugvallen in oubolligheid maar een voortgaan op de verworvenheden van de twintigste eeuw.
Voordat ik tot componeren overging heb ik mij afgevraagd wat er nu essentieel aan een piano is. De volgende beschouwingen waren voor mij bruikbaar om tot een stuk te komen:
* legatospel is na het impressionisme/expressionisme, mede onder invloed van het beschouwen van de piano als een slagwerkinstrument, nagenoeg verdwenen. Het is echter een type spel dat samen met pedaalgebruik zeer piano-eigen is. Deze constatering leidde tot het onderwerp van deel één en deel drie.
* een piano is óók een instrument dat kracht uitstraalt, vooral als je er nog eens twee gebruikt en er vier pianisten achter zet. Die gedachte leidde tot het onderwerp van deel twee.
In alle delen wilde ik een totale muzikale versmelting van de twee piano’s tot stand brengen. Beide laten in principe dezelfde muziek horen, maar verschillen in maatsoort. Elk deel beperkt zich steeds tot twee gegevens die vanaf het begin tot het eind met elkaar verweven zijn. In totaal is er van drie toonreeksen gebruik gemaakt: in deel één en drie een octotonische, in deel twee een enneatonische. Allen hebben zij een mineurkarakter.
Elk deel bestaat uit twaalf fases, ieder fase weer in een andere ’toonsoort’ zodat aan het einde twaalf transposities gebruikt zijn.
Deel één en drie zijn qua opzet gelijk: er wordt naar een climax toegewerkt. Ik vond het interessant om dit procédé in deel twee nu eens om te draaien: beginnend op een ‘hoogtepunt’ en aflopend tot bijna niets. Daarbinnen speelt zich echter wel weer een ontwikkeling af.
Tijdens het schrijven voelde ik een sterke relatie met de Oostenrijkse Romantiek. Daarom zijn de oorspronkelijke titels in het Duits:
- Die unendlichen Melodien und das Arpeggio
- Die groszartigen Zusammenklänge mit den sich wiederholenden Noten
- Die unendlichen Melodien und die Legato-Bewegungen